ONTSNAPPING UIT HET CHRISTENDOM

 door Robert E. Burnell

De Reis

In mijn droom zie ik een man die eenzaam over een weg voorttrekt. Terwijl de zon achter de heuvels wegzakt, doemt in de verte een stad op. Wanneer de reiziger dichterbij komt, ziet hij een groot aantal gebouwen die op kerken lijken. Torens en kruisen tekenen zich af tegen de snel donker wordende lucht. Hij gaat sneller lopen. Is dit zijn bestemming? Hij passeert een indrukwekkend gebouw waarop in grote neonletters’ Kathedraal van de Toekomst’ geschreven staat. Verderop ziet hij een groot reclamebord boven op een fel verlicht stadion staan dat vermeldt dat daar drie keer per week vijftigduizend mensen voor evangelisatiebijeenkomsten samenkomen. Voorbij het stadion ziet hij aan de hoofdweg bescheiden kerkjes en Hebreeuws-christelijke synagoges staan.

“Is dit de Stad van God?”, hoor ik de reiziger vragen aan een vrouw in een informatiestand op het centraal gelegen plein.

“Nee, dit is Christenstad”, antwoordt ze.

“Maar ik dacht dat deze weg naar de Stad van God leidde!”, roept hij teleurgesteld uit.

“Dat dachten we allemaal toen we hier aankwamen”, antwoordt ze met een meevoelende toon in haar stem.

“De weg gaat verder de berg op, nietwaar?”, vraagt hij.

“Dat weet ik echt niet”, antwoordt ze voorzichtig.

Ik zie hoe de man in de vallende duisternis de berg op gaat lopen. Wanneer hij de top bereikt, ziet hij alleen maar duisternis. Het lijkt erop dat er niets, helemaal niets aan de andere kant van de berg is. Hij gaat weer terug en neemt een kamer in een hotel in Christenstad.

Om een of andere reden wordt hij de volgende morgen bij het aanbreken van de dag niet erg uitgerust wakker. Opnieuw volgt hij de weg die de berg opgaat. In het licht van de zon dat snel sterker wordt, ontdekt hij dat wat er gisteren uitzag als een grote leegte in feite een woestijn is. Zover het oog kan reiken, ziet hij een droge, hete en heuvelige zandvlakte. De weg versmalt zich tot een nauw voetpad dat een duin opvoert en over de top verdwijnt. “Is dit wel het pad dat naar de stad van God voert?”, vraagt hij zich hardop af. De weg ziet er verlaten en nauwelijks betreden uit.

Besluiteloosheid overvalt hem en hij keert weer terug naar christen stad waar hij in een christelijk restaurant een lunch nuttigt. Terwijl de muziek van een gospelplaat klinkt, hoor ik hem aan de man die aan de tafel naast hem zit: “De weg die de berg op leidt, naar die woestijn, is dat niet de weg naar de Stad van God?”

“Wees geen dwaas!”, antwoordt zijn buurman vlug. “Iedereen die ooit dat pad op gegaan is, is verdwenen; opgeslokt door de woestijn! Als u God zoekt, dan zijn er genoeg goede kerken in deze stad. Kies er een uit en wordt deel van de gemeenschap.”

Nadat hij met een vermoeide en verwarde blik in zijn ogen het restaurant verlaten heeft, gaat de reiziger onder een boom zitten. Een stokoude man komt naar hem toegelopen. Hij spreekt hem op dringende wijze aan: “Als u hier blijft in Christenstad zult u ook spoedig wegkwijnen. U moet het pad nemen. Ik hoor thuis in de woestijn die u eerder gezien hebt. Ik ben naar u toegezonden om u te bemoedigen. Trek verder. U zult nog heel wat kilometers moeten reizen. U zult in de hitte lopen en dorst hebben, maar engelen zullen met u meegaan en er zullen onderweg bronnen zijn. Aan het einde van de reis zult u dan bij de Stad van God aankomen! U hebt nog nooit zo’n mooie stad gezien! Wanneer u daar aankomt, zullen de poorten voor u opengedaan worden, want u wordt er verwacht.”

“Wat u me vertelt klinkt geweldig”, antwoordt de reiziger. “Maar ik ben bang dat ik de tocht door de woestijn niet zal overleven. Waarschijnlijk is het beter voor mij om hier in Christenstad te blijven.”

De oude man glimlacht. “Christen stad is de plaats Voor de mensen die wel een godsdienst willen, maar die hun leven niet willen prijsgeven. De woestijn is het gebied voor de mensen die in hun hart zo’n dorst naar God hebben, dat ze gewillig zijn om zichzelf in Hem te verliezen. Vriend, toen Petrus zijn boot aan land trok en alles achter zich liet om Jezus te volgen, trok hij de woestijn in. Toen Matteüs zijn tolhuis verliet en Paulus zijn Farizeïsche achtergrond, toen verlieten ook zij een stad, die heel veel op deze stad lijkt, alleen om Jezus te kunnen volgen. Wees niet bang. Velen zijn u voorgegaan.”

Ik zie hoe de reiziger zijn ogen afwendt van de vurige ogen van de oude man en hoe hij de drukte van Christenstad op zich laat inwerken. Hij ziet mensen die druk heen en weer lopen met hun bijbels en hun glanzende attachékoffers. Zij zien eruit als mensen die weten waar ze heen gaan en waar ze mee bezig zijn. Maar het is duidelijk dat ze iets missen wat de oude man, die de ogen van een profeet heeft, wel heeft.

In mijn droom stel ik me voor wat er op dat moment door het hoofd van de reiziger gaat. “Als ik die weg door de woestijn neem, hoe kan ik er dan zeker van zijn dat ik mezelf inderdaad in God ga verliezen? In de Middeleeuwen probeerden de mensen zichzelf in God te verliezen door de wereld achter zich te laten en een klooster in te gaan. Hoe teleurgesteld waren velen van hen toen zij ontdekten dat ook daar de wereld bij hen was! En hoe zit het met de mensen in Christenstad die zich aan het voorbereiden zijn om het een of andere oerwoud in te trekken of om in een krottenwijk te gaan wonen; misschien hebben zij wel meer het besef dat je je leven moet verliezen in God. Maar ja, het is ook een feit dat iemand tot de uiteinden van de aarde kan reizen zonder iets van zichzelf te verliezen.”

De reiziger keert zich naar de oude man en ziet dat deze de smalle weg op is gegaan die leidt naar de rand van de woestijn. Plotseling besluit hij om achter de oude man aan te gaan. Hij springt op en rent achter hem aan. Wanneer hij hem ingehaald heeft, wisselen ze geen woord met elkaar. De oude man gaat ineens abrupt rechtsaf en leidt hem een andere heuvel op. De weg wordt steeds steiler naarmate hij naar de top van de berg stijgt die in een heldere wolk gehuld is. Het is een moeizame klim naar boven. De reiziger wordt draaierig en zijn stappen worden onzeker. Zijn gids pauzeert even en biedt hem water aan uit een veldfles die hij over zijn schouder heeft hangen. Helemaal buiten adem, drinkt hij het water met grote slokken en zegt dan verbaasd: “Dit is het lekkerste water dat ik ooit gedronken heb. Bedankt.”

“Kijk daar.” De oude man wijst naar het landschap dat voor hen ligt. Het ziet er niet meer zo monotoon en verlaten uit als het eerst geleken had. De woestijn is vol van allerlei in elkaar overgaande kleuren. Helemaal in de verte is een stralend licht te zien. Het beweegt zich aan de horizon alsof het leeft. “Dat is de Stad van God! Maar voor u daar kunt komen, zult u eerst de vier woestijnen, die u hier voor u ziet, moeten doorkruisen. Direct onder ons bevindt zich de woestijn van vergeving.”

De reiziger ziet kleine figuurtjes in het landschap onder zich die zich langzaam in de richting van de Stad bewegen. Ze zijn vele kilometers van elkaar gescheiden.

“Hoe kunnen ze de eenzaamheid overleven?”, vraagt de reiziger. “Zouden ze er niet veel meer baat bij hebben om samen met elkaar te reizen?”

“Weet u, ze zijn niet alleen. Iedereen wordt door de vergeving van God vergezeld. Ze worden verzwolgen door de eindeloze woestijn van de barmhartige genade van God. Terwijl ze voorttrekken zegt de Heilige Geest tegen hen: “Zie, het Lam Gods, dat de zonde van de wereld wegneemt!” Terwijl ze voorttrekken, worden ze hersteld.”

Voorbij deze woestijn is een uitgebreide blauwe vlakte te zien. “Is dat een zee?”, vraagt de reiziger.

“Het ziet er uit als water, maar het is een zee van zand. Dat is de woestijn van aanbidding. Hier, kijk eens door mijn verrekijker en dan zult u zien dat ook daar mensen lopen. Zie hoe ze groepen gaan vormen. Hier ervaren ze in de aanbidding voor het eerst iets van de vreugde van de Stad. Ze ontdekken dat ze geschapen zijn om God te aanbidden. Dat wordt het doel van hun leven; de bron van alles wat ze doen.”

“Aanbidt men God dan niet in Christenstad? Wat is er zo bijzonder aan deze woestijn?”

“Aanbidding, echte aanbidding kan pas in iemands leven tot stand komen wanneer men zich geheel en al aan de woestijn van Gods tegenwoordigheid overgegeven heeft. Vanuit deze woestijn gaat het hart God aanbidden in geest en in waarheid.”

Achter de blauwe woestijn bevindt zich een woestijn van waaruit rode, vurige bergen oprijzen. De oude man legt aan de reiziger uit dat die rode bergen deel uitmaken van de woestijn van gebed.

“Wanneer reizigers door deze woestijn trekken, ervaren ze heel sterk dat ze zich af willen afzonderen van alles wat hen van God kan afleiden. Ze verlangen ernaar zich volledig te concentreren op het gebed. Hier leren ze al gauw dat de enige manier om te overleven in een voortdurend roepen tot God ligt. Tegen de tijd dat ze de woestijn verlaten, is gebed hun grootste passie en vreugde geworden.

In het begin lijkt het of de stad van God zich meteen achter de woestijn van gebed bevindt maar tussen de bergen ligt nog een woestijn verborgen die u door moet trekken om. uw bestemming te bereiken. Deze woestijn wordt eenvoudigweg ‘de oogst’ genoemd. U zult het weten wanneer u er bent. En achter de oogst ligt de Stad. Daar is uw naam bekend. Vol verwachting ziet men daar uit naar uw komst. Kom, laten we aan de reis beginnen.”

“Het vallen van de avond lijkt me niet het geschiktste moment om een reis te beginnen”, zegt hij.

“Ga niet terug naar Christenstad!”, zegt de oude man met aandrang.

“Maar dit lijkt me niet het geschiktste moment! Als ik nou eens eerst goed ga slapen en dan morgenvroeg aan de reis begin?”, vraagt de reiziger.

“Uw rust ligt hier voor u”, zegt de oude man vol overtuiging. “Ga verder, ga de woestijn in. De Heilige Geest zal u bijstaan. Wees niet bang om uzelf te verliezen in God. U zult nergens anders leven vinden.”

De woestijn van vergeving
De oude man laat de reiziger alleen achter in het duister aan de rand van de woestijn. Christenstad is helemaal verlicht en lijkt de reiziger te roepen. Ik zie dat hij zich een beeld begint te vormen van een aangenaam gesprek boven een warme maaltijd en een warm, comfortabel bed. Maar dan zie ik hoe hij zich opeens resoluut omdraait. Hij zegt in zijn gedachten: “Dit, is zonder twijfel de weg die ik moet nemen. Het is zeker dat ik mijn leven alleen zal vinden als ik bereid ben het te verliezen. Maar hoe kan ik met zekerheid WETEN dat ik, wanneer ik dit pad in de woestijn neem, mezelf verliezen zal in God en niet alleen in de woestijn? Ik ken veel voorbeelden van mensen die een eenzaam pad gevolgd hebben dat hen niet naar de Stad van God heeft gevoerd. Sommigen van hen kregen zulke onrealistische gedachten en hadden zulke vreemde ervaringen dat hun leven en hun denken vernietigd werden. Het gevaar van een minderwaardig leven in Christenstad zal afgewogen moeten worden tegen de mogelijkheid dat ik het leven zal verliezen in een woestijn van geestelijke misleidingen. Ik ben er zeker van dat in de duisternis hier voor mij niet alleen de weg naar de Stad van God ligt, maar ook ontelbare valkuilen die naar de hel voeren, waar men kan verdwalen in een eenzame leegte. Hoe kan ik er zeker van zijn dat ik het ware pad steeds zal kunnen onderscheiden?”

Wat in mijn droom eerst een ster leek, die vlak boven de horizon stond, neemt nu de vorm van een kruis aan dat voor de reiziger boven het pad gaat hangen. Hij kijkt op en ziet het kruis en ik zie een teken van herkenning op zijn gezicht. Hij fluistert zachtjes: “Vergeving.” En met diepe eerbied citeert hij: “Daarom heeft ook Jezus, ten einde zijn volk door zijn eigen bloed te heiligen, buiten de poort geleden. Laten wij derhalve tot Hem uitgaan buiten de legerplaats en zijn smaad dragen. Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige” (Hebreeën 13:12-14). Ja, ik ga door!”, zegt de reiziger met vreugde en stapt het pad op dat de woestijn in leidt.

Wanneer de dag aanbreekt ziet hij niets dan zand en lucht en een pad dat van alle andere paden te onderscheiden is door een kruis dat in de verte, waar het pad en de horizon samenkomen, te zien is. Naarmate de dag vordert, zie, ik dat de reiziger moe wordt en dorstig en van de hitte bevangen raakt. Precies als hij op het punt gekomen is dat hij geen stap meer kan verzetten, verschijnt een vrouw aan zijn zij.

“Achter de volgende heuvel zult u een bron aantreffen”, zegt ze. “Ga verder; u bent er bijna”, voegt ze er bemoedigend aan toe.

Al gauw ligt hij uit te rusten bij een bron en eet hij het voedsel dat de behulpzame vreemdelinge aan hem geeft.

“Dit is de woestijn van vergeving”, legt ze de reiziger uit. “De mensen denken vaak dat de vergeving die God schenkt eruit ziet als een prachtig park met bronnen en rivieren en mooi groen gras. Ze begrijpen niet waarom het een woestijn is. Maar u moet gaan zien dat de vergeving van God alles omvat, alles! j En dat kunt u alleen in de woestijn ervaren, daar waar een christen leert om niets te zien, niets te hopen en niets te waarderen dan alleen het kruis van Jezus.” Ze citeert verschillende gedeelten uit de Galatenbrief voor de reiziger:

“Maar ik moge ervoor bewaard blijven te roemen anders dan in het kruis van onze Here Jezus Christus, door wie de wereld mij gekruisigd is en ik der wereld. Want besneden zijn of niet besneden zijn betekent niets, maar of men een nieuwe schepping is. En allen, die zich naar die regel zullen richten – vrede en barmhartigheid kome over hen, en ook over het Israël Gods… (6: 16)

Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, (dat is), niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij.
En voor zover ik nu (nog) in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven. Ik ontneem aan de genade Gods haar kracht niet; want indien er gerechtigheid door de wet is, dan is Christus tevergeefs gestorven. (2:20,21)

“Denkt u dat de apostel Paulus door deze woestijn getrokken is?”, vraagt de reiziger.

“Jazeker. Jarenlang heeft Paulus hard gewerkt in de stad van godsdienstigheid en is daar een godsdienstig man geworden. Toch vond hij geen rust in zijn geest. Toen ontmoette Paulus Jezus en gelijk vanaf het begin betekende Jezus voor Paulus: vergeving. Hij werd erdoor overweldigd. Vanaf dat moment was vergeving door het kruis het grote aandachtspunt van zijn leven. Paulus deed zijn eerste ervaringen van de realiteit van het Koninkrijk van God juist in deze woestijn op.”

“Dus dan wandel ik nu in het spoor van de apostelen!”, zegt de reiziger eerbiedig.

“Weet u nog dat moment dat Petrus op bevel van Jezus het net liet zakken en dat het toen hij het ophaalde, vol vis zat? Zijn eerste reactie was: “Ga weg, Heer. Ik ben een zondaar!”. Jezus antwoordde toen: “Wees niet bevreesd; Ik zal je een visser van mensen maken.” Jezus zei eigenlijk met andere woorden: “Ik zal je van je zonden afhelpen.” En toen ze daarna hun boten aan wal brachten en alles achter zich lieten om Jezus te volgen, volgden ze Hem hier naar de woestijn van vergeving. Nadat Jezus gestorven was voor de zonden van Petrus en opgestaan was voor zijn rechtvaardiging en toen Jezus op het punt stond Petrus te vullen met de Heilige Geest, sprak Hij tot deze man die Hem driemaal verloochend had: ‘Simon, zoon van Johannes, hebt gij Mij waarlijk lief?..Weid Mijn lammeren en Mijn schapen.” Door deze vraag driemaal te stellen en zijn opdracht driemaal te herhalen, ontving Petrus genezing en vergeving voor zijn ziel.”

“Jarenlang al”, vertelt de reiziger haar, “probeer ik door te dringen tot de waarheid die ligt achter de theoretische leerstelling van vergeving, zoals die waarschijnlijk in Christenstad onderwezen wordt, opdat ik zo ook zelfvergeving zal leren kennen. Ik wil er in ondergedompeld worden en me er helemaal in VERLIEZEN. Ik heb er steeds naar verlangd dat ik Jezus persoonlijk tegen me zou horen zeggen: “Wees blij, broeder; uw zonden zijn u vergeven.” Ik heb er zo naar verlangd dat het bloed van het kruis door mijn hart zou stromen om het te reinigen.”

“U bent naar de juiste plaats gekomen. Voordat u de andere kant van de woestijn bereikt zult hebben, zult u de opluchting ervaren hebben die komt wanneer het gewicht van de zonde dat nog steeds als een blok op u drukt, van u afgewenteld is.

Dan zult u zonder schaamte voor het aangezicht van God kunnen wandelen. Zoals u eens een tijd gefixeerd bent geweest op de behoefte om uzelf op te bouwen, zo zult u spoedig gefixeerd zijn op de vergeving van God.”

“Gefixeerd op de vergeving van God?”

“U zult zo gefixeerd zijn op de barmhartigheid van God, dat u voor het eerst in uw leven geheel vrij zult zijn van de mening van anderen.”

“Nee, dat kan niet.”, is zijn onmiddellijke reactie.

“De vrouw die de voeten van Jezus waste met haar tranen was zo intens gefixeerd op Zijn vergeving dat ze zich niets meer aantrok van de schimpscheuten en de mening van anderen. De melaatse die gereinigd werd, viel vol vreugde aan de voeten van Jezus neer terwijl hij Hem dankte voor meer dan alleen de reiniging van zijn lichaam; hij had de innerlijke genezing van de vergeving ontvangen. Toen Zacheüs de boom inklom om Jezus te kunnen zien, zag hij zijn eigen vergeving over de weg naar zichzelf toekomen. Hij raakte zo gefixeerd op de vergeving die op die dag in zijn leven kwam dat de ketenen van de hebzucht, die rond zijn hart zaten, braken. U bent op de plaats gearriveerd waar dit ook u zal gebeuren.”

De reiziger zet zijn tocht voort, terwijl zijn geheimzinnige metgezel een uur of twee in stilte met hem meeloopt en dan ineens verdwenen is.

“Wat een vreugde ervaar ik!”, roept de reiziger luid uit. “Dit moet de vreugde zijn die de discipelen ervoeren toen ze na de hemelvaart van Jezus naar Jeruzalem terugkeerden.”

In een kruisvormig licht wordt de reiziger een andere vrouw gewaar. Ze wordt zichtbaarder terwijl ze over de top van een duin langzaam naar hem toe komt lopen. Het lijkt wel of hij haar kent. Aan de uitdrukking op zijn gelaat zie ik dat ze hem ooit verkeerd heeft behandeld. Haar ogen zijn gericht op de reiziger terwijl ze naar hem toekomt.

“Wil je me vergeven?”, vraagt ze.

De reiziger stopt. De vrouw komt dichterbij en vraagt voor de tweede keer: “Wil je mij vergeven?” Wanneer ze tegenover elkaar staan, vraagt ze hem voor de derde keer: “Wil je mij vergeven?” De geheimzinnige metgezellin van de reiziger is nu weer aan zijn zijde en geeft hem zachtjes onderricht: “De woestijn van vergeving is niet alleen de plaats waar we vergeving ontvangen maar het is ook de plaats waar we vergeving schenken. Deze vrouw is de eerste van een hele stoet mensen uit uw verleden die u nooit echt vergeven hebt. De bovennatuurlijke verdraagzaamheid welke uw wezen de hele dag doorstroomt heeft, stoot nu op de bitterheid die al deze jaren in uw ziel verborgen heeft gelegen. U moet een keuze maken. De steriele en oppervlakkige vergeving van uw verleden, die eigenlijk niet meer was dan lippendienst, is volkomen ontoereikend om u zelfs maar vriendelijk te doen zijn jegens deze vrouw. Maar de vergeving van God die op een dusdanige wijze in u gestroomd is dat u erop gefixeerd bent geraakt, zal, wanneer u het toestaat, nu uit u gaan stromen.”

De reiziger neemt de hand van de vrouw in de zijne, kijkt haar in de ogen en antwoordt: “Natuurlijk vergeef ik je!”

Met tranen in haar ogen zegt ze: “Dank je wel”. En dan is ze opeens verdwenen.

Dan komt de man uit het restaurant van Christenstad die de reiziger een dwaas noemde naar hem toe hollen. Hij staat hijgend voor hem, veegt zijn gezicht af met zijn zakdoek en begint hem om vergeving te vragen.

“Maar natuurlijk,” antwoordt de reiziger van harte. “Dat was niets. Denk er maar niet meer aan.”

“Vat dit alstublieft niet te licht op. Ik heb uw vergeving echt nodig. Wilt u me echt vergeven, vanuit het diepst van uw hart?”

“Maar ik heb u toch vergeven”, zegt de reiziger.

Zijn metgezel verduidelijkt de situatie voor hem. “Hij heeft uw vergeving echt nodig. Niet uw vriendelijke welwillendheid, maar uw actieve en oprechte vergeving. Hij heeft uw LIEFDE nodig.”

“Mijn vriend, ik vergeef u totaal”, zegt de reiziger dan oprecht met diep respect in zijn stem.

De man is zichtbaar opgelucht. “Dank u!”, zegt hij en verdwijnt in het niets. Zijn metgezel herinnert hem aan de verzen van Matteüs 18:21-22, waar staat:

Toen kwam Petrus bij Hem en zeide: Here, hoeveel maal zal mijn broeder tegen mij zondigen en moet ik hem vergeven? Tot zevenmaal toe? Jezus zeide tot hem: Ik zeg u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zeventig maal zevenmaal.

De woestijn van aanbidding
Wanneer ik de reiziger weer in mijn droom zie, roept hij het luid uit: “Water! Wie zou nu gedacht hebben dat er midden in de woestijn een zee ligt!” Vanaf de top van een gigantische duin kijkt hij uit over het blauwe uitgestrekte water dat tot aan de horizon reikt. “Ach nee, natuurlijk is het geen water”, herinnert hij zich weer. “De oude man op de berg wees hier naartoe en zei dat dit het begin was van de tweede woestijn.” Terwijl hij afdaalt naar de voet van de heuvel ziet hij dat de vreemde zandzee niet zo vlak is als het er van bovenaf uitzag. Als een bevroren oceaan strekken de blauwe golven zich tot aan de horizon. “Misschien is er een relatie tussen deze vlakte en de ‘glazen zee’ die zich voor de troon van God bevindt. Misschien dat de golven minder hoog worden naarmate ik de Stad van God nader.”

Plotseling staat er een persoon van onaardse schoonheid op een meter afstand van de reiziger. “Gegroet”, zegt het wezen. “Het is een lange tocht om over dit gebied te trekken. Velen zijn tijdens deze tocht omgekomen omdat ze probeerden te voet door dit gebied te trekken. Ik bied u een alternatief aan.”

“Een alternatief?”, vraagt de reiziger.

“Ja, ik bezit de macht om deze woestijn vliegensvlug over te steken. Als u dat wilt, kan ik u veilig naar de andere kant brengen.”

“Moet ik daar iets voor doen?”

“Ja, maar ik vraag niet veel van u. Als u neerknielt en mij eer betoont, zal ik u in een oogwenk naar de overzijde van deze woestijn brengen.”

“Maar dat betekent dat ik u moet aanbidden, nietwaar?”

“Waarom vindt u dat vreemd? Veel mensen doen dat elke dag. U hebt het zelf ook gedaan voordat u deze woestijn introk. De burgers van Christenstad aanbidden mij heel vaak. Sommige inwoners van Christenstad aanbidden hun geld en dienen het als slaven. Je ziet hun ogen oplichten als ze eraan denken. De liefde voor het geld is juist een teken van mijn tegenwoordigheid.”

“U kunt mij niet vangen met uw gepraat over geld. Daar heb ik in mijn leven geen moeite mee”, zegt de reiziger bits.

“Wat dacht u van verliefdheid? Wat is er mooier en fijner dan verliefd te zijn? Maar wanneer de verliefdheid uw leven gaat worden en uw gedachten gaat beheersen dan wordt het afgoderij. En achter die afgoderij schuilt ‘geheel de uwe”‘, zegt hij triomfantelijk. “Maar de aanbidding die mij persoonlijk de meeste vervulling schenkt, is de aanbidding die ik krijg van zowel mannen als vrouwen die godsdienstig succes nastreven.”

“Wel”, zegt de reiziger en breekt daarmee de opschepperij van het wezen af: “Als ik u moet aanbidden om in een snel tempo aan de overkant van deze woestijn te komen, dan ga ik met plezier te voet ook al zal me dat een eeuwigheid kosten!”

Totaal verslagen, verdwijnt het betoverende wezen.

Ik hoor de reiziger weer in zichzelf overleggen: “Het is dus mogelijk om in Christenstad uiterlijk alle aspecten van geloof in God te beleven terwijl men in feite innerlijk bezig is met afgoderij. Nu dat ik die plaats achter me gelaten heb, zal ik alleen kunnen overleven als ik mezelf verlies in God. God heeft in Jesaja 43: 19-21 gezegd:

Zie, Ik maak iets nieuws, nu zal het uitspruiten; zult gij er geen acht op slaan? Ja, Ik zal een weg in de woestijn maken, rivieren in de wildernis. Het gedierte des velds zal Mij eren, jakhalzen en struisen, want Ik geef water in de woestijn, rivieren in de wildernis om mijn uitverkoren volk te drenken. Het volk dat Ik Mij geformeerd heb, zal mijn lof verkondigen.

Misschien dat een dergelijke aanbidding alleen geboren kan worden in deze woestijn”, in haar dorheid en drukkende hitte en in haar verblindende licht en intense stilte.”

Zijn gedachten worden onderbroken door een plotseling crescendo van onbeschrijfelijk mooie muzikale klanken en een wonderschoon gezang. Overal komen stemmen vandaan en toch is er niemand te zien. Vanaf de top van een blauwe golf ziet de reiziger zeven mensen staan die hun handen opgeheven hebben naar de hemel en met elkaar lofgezangen zingen voor God. Maar hun zang klinkt net alsof er miljoenen stemmen klinken! Dan opent de reiziger zijn eigen mond en er rolt een stortvloed van lofprijzingen voor God uit.

Tijdens deze lofprijzingen keert zijn geheimzinnige metgezellin weer terug. Vol vreugde vertelt de reiziger haar: “Hoort u ook hoe de engelen hun stemmen laten samenklinken met die van de zeven aanbidders? Ik voel dat ik me op een bepaalde manier hier in de woestijn al in de buitenwijken van de Stad van God bevind.”

Zijn metgezellin antwoordt met een passage uit de brief aan de Hebreeën (12:22-24;28-29):
Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen, en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben, en tot Jezus, de middelaar van een nieuw verbond, en tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel. Laten wij derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehaaglijke wijze met eerbied en ontzag, want onze God is een verterend vuur.

Na een tijdje sterft het lied weg. Alles wordt stil. Er is niemand te zien dan de zeven aanbidders die de reiziger de vrede van God toewensen en in een rij over een duin wegtrekken. De reiziger blijft nu alleen achter met zijn metgezellin. Zij leidt hem naar een stromend beekje en voorziet hem opnieuw van een maaltijd.

“Dus dit is de woestijn van aanbidding”, roept de reiziger uit terwijl hij nog steeds onder de indruk is van zijn ervaring.

“Ja, hier leren christenen God de Vader te aanbidden in geest en in waarheid. U zou het de buitenste voorhof van de Stad van God kunnen noemen; want zoals u gehoord hebt, bevinden de bewoners van de Stad zich overal om u heen. In de woestijn van vergeving begon u te ervaren dat de kracht van het bloed van Jezus uw hart van binnen reinigde. Hier in de woestijn van aanbidding ontvangt u Zijn Heilige Geest. God doopt u met kracht opdat u Hem zult kunnen aanbidden met een aanbidding, die in de woestijn die hierna komt, de vorm van daden zal aannemen. In Joël 2:28-29 staat geschreven:

Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten.

“Zoals de aanbidding hier is, heb ik het nog nooit eerder ervaren. Is dit blijvend?”, vraagt de reiziger. “Zal ik ook in de woestijn die hierna komt nog in staat zijn om God zo heerlijk te aanbidden?”

“Er vinden veranderingen in u plaats en wanneer u de veranderingen toelaat, zal deze aanbidding voor eeuwig bij u blijven. De Geest die in u uitgestort is, maakt uw hart open. Uw mond wordt geopend om die dingen te spreken die God erin legt. ‘uw zonen en uw dochters zullen profeteren’. En uw ogen worden geopend om visioenen te zien en dromen te dromen. U ontvangt ogen die in staat zijn God te zien.”

“Maar gebeuren diezelfde dingen ook niet in Christenstad? Men heeft mij verteld dat diezelfde dingen iedere zondagavond in de Apostolische Kerk van de Toekomst gebeuren.”

“Het grote verschil, broeder, is dat u hier niet alleen iets proeft van aanbidding of eraan nipt, hier in de woestijn kunt u uzelf geheel verliezen in het aanbidden van God zodat al uw lofprijzing en dankzegging op Hem gericht is. Hier is alles wat u doet louter en alleen op Hem gericht.”

“Maar leidt dat niet tot fanatisme?”

“Fanatiekelingen aanbidden principes, ideeën, mensen en zelfs demonen, maar nooit God. Deelnemen aan het aanbidden van God is niet de deur naar fanatisme, maar naar een vrijheid zoals u die nog nooit gekend hebt. Wanneer u uzelf verliest in het aanbidden van God, is er niet langer plaats voor het aanbidden van geld, verliefdheid of succes. U hebt het ware Object van aanbidding gevonden en wanneer u Hem aanbidt, zult u zelf door Gods Geest vervuld worden.”

Met deze woorden verdwijnt zijn metgezellin weer. Wederom is de reiziger alleen in een zee van blauw zand, verloren in de aanbidding van God.

De woestijn van gebed
De zee van zand eindigt abrupt aan de voet van een rotsgebergte. Er is geen vegetatie te zien, alleen maar droge, harde, vuurrode rotswanden. De beenderen die aan de voet van deze rotsige vuurrode barrière liggen, zijn het getuigenis van de gevaren van dit verlaten gebied. De reiziger richt zijn blik geheel op de kruisvormige ster voor hem en loopt verder terwijl hij in zichzelf Matteüs 7:13-14 citeert:

Gaat in door de enge poort, want wijd is [de poort] en breed de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die daardoor ingaan; want eng is de poort, en smal de weg, die ten leven leidt, en weinigen zijn er, die hem vinden.

De reiziger hoort stemmen in de verte. Hij volgt het pad aan de voet van de berg dat in de richting van de stemmen voert. Het pad verdwijnt ineens bij een smalle opening tussen de rotswanden in. Hij gaat de nauwe opening binnen en luistert naar een stem die zo luid door de bergwanden weerkaatst wordt dat de woorden niet meer te verstaan zijn. Wanneer hij diep in de rotspas is doorgedrongen, komt de reiziger bij een reusachtig bewerkte ijzeren poort waar een man tegen een groep mensen aan het spreken is.

“Dit is de weg, geloof me”, zegt de man uitnodigend. De reiziger kan de woorden nu goed verstaan. “De smalle poort aan mijn linkerhand is _o roestig dat hij bijna niet meer open te krijgen is. Zou.een zinnig mens een steil pad willen opgaan als er een goed geplaveid en een door velen bereisde weg voor hem open ligt? Ga door deze poort en dan zult u uit deze woestenij zijn nog voor de dag voorbij is. Aan het andere eind wacht u een maaltijd en een bed. Onderweg is er ieder uur een rustplaats waar een gebedsbijeenkomst is.”

Zonder een moment te aarzelen, gaat de reiziger door de smeedijzeren poort die de man aanwees en zet zijn reis langs deze weg voort. Anderen gaan met hem mee. De weg waar hij nu over loopt is mooi gelijkmatig en plezierig om op te lopen. Het is een heel contrast met het blauwe zand waar hij zojuist nog doorheen moest ploegen. Een informatiebord herhaalt nog eens dat er onderweg rustplaatsen zijn waar gebeden zal worden en waar voedsel beschikbaar is.

Bij de eerste stopplaats aangekomen, praat hij met de vriendelijke gastvrouw: “Ik ben van ver gekomen. Kunt u me vertellen waar deze weg heen voert?”

Ze glimlacht en antwoordt: “U zult in een prachtige woning ondergebracht worden en er zal goed voor u gezorgd worden. Tegen de avond zal de reis voorbij zijn.”

De reiziger trekt verder maar een steeds sterker gevoel van verwarring komt over hem heen. Na de tocht door het prachtige landschap bevindt hij zich tegen de avond op een heuvel die uitkijkt over een stad.

“Welkom!”, roept een man hem toe die voor een smeedijzeren poort staat die er precies zo uitziet als de poort waar hij eerder doorheen gegaan is.

“Dank u”, antwoordt de reiziger. “Maar waar ben ik?”

“Hoezo, waar ben ik? Dit is Christenstad!”

Zonder een woord te zeggen, draait de reiziger zich om en rent terug naar waar hij vandaan gekomen is. Wanneer Christenstad niet meer in zicht is, gaat hij langzamer lopen maar hij stopt niet tot hij weer bij de andere poort is, het punt waar hij het verkeerde pad gekozen had. Hij roept uit: “Ik heb slechts een wens: ik wil de smalle poort vinden en erdoor naar binnen gaan voordat ik ga rusten. Hoe is het mogelijk dat ik zo blind ben geweest? Natuurlijk leidt de brede weg naar Christenstad, de plaats waar je het makkelijk kunt hebben, waar je nooit jezelf hoeft te verloochenen, waar je geen risico’s hoeft te nemen en waar je geen pijn zult hoeven te lijden of slaap zult hoeven te missen”, voegt hij er spijtig aan toe.

Uiteindelijk ontdekt de reiziger de oude roestige poort. Deze is bijna volledig overdekt met onkruid en wijnranken. De poort is zo nauw dat hij er bijna niet doorheen kan.

Wanneer de ochtend aanbreekt, bevindt hij zich op een smal pad dat steil met rode rotsen aan weerszijden omhoog voert. Er is een geluid te horen dat lijkt op het ruizen van de wind door de bomen, maar er is geen wind en er zijn geen bomen. Het geluid wordt steeds luider en tenslotte is het goed te horen dat het het geluid is van vele stemmen die aan het zingen zijn. Opeens ziet de reiziger deze mensen voor zich op het pad lopen. Hij loopt mee in een processie van mensen die allemaal naar de Stad van God trekken. Terwijl ze daar lopen, zijn deze mensen allemaal diep in gesprek met een onzichtbare Persoon naast hen. Sommigen van hen huilen en anderen zijn vreugdevol. Weer anderen noemen de namen van mensen voor wie ze goede dingen vragen. Er zijn er ook die aan de mensen die voor of achter hen lopen om hulp vragen, maar toch gaat hun grootste aandacht uit naar de onzichtbare Luisteraar.

De geheimzinnige metgezellin van de reiziger vertoont zich weer aan hem en zegt tegen hem: “Het contrast met Christenstad is hier in de woestijn van gebed het grootst. In Christenstad hebben ze gebedsbijeenkomsten en de mensen bidden voordat ze gaan slapen. Wanneer er moeilijkheden in hun leven komen, wordt hun gebed intenser totdat de crisis weer voorbij is. Maar in de woestijn van gebed wordt gebed de enige levensstijl, de enige bron van uw bestaan. De tijd is ook voor u gekomen om uzelf in een leven van gebed te verliezen. Overpeins deze gedeeltes uit het Evangelie van Lucas;?’ voegt ze er nog aan toe, terwijl ze hem een vel papier geeft waarop geschreven staat:

En het geschiedde, terwijl al het volk gedoopt werd, dat, toen ook Jezus gedoopt werd en in GEBED was, de hemel zich opende, en de Heilige Geest in lichamelijke gedaante als een duif op Hem nederdaalde, en dat er een stem kwam uit de hemel: Gij zijt mijn Zoon, de geliefde, in U heb Ik mijn welbehagen. (Lucas 3:21-22)

Maar het gerucht over Hem ging steeds verder rond en vele scharen stroomden samen om te horen en zich te laten genezen van hun ziekten. Doch Hij trok Zich terug in de eenzame plaatsen om te BIDDEN. (Lucas 5: 15-16)

En het geschiedde in die dagen, dat Hij naar het gebergte ging om te BIDDEN, en Hij bracht de nacht door in het GEBED TOT GOD. En toen het dag geworden was, riep Hij zijn discipelen tot Zich en koos er twaalf uit, die Hij ook apostelen noemde. (Lucas 6: 12 -13)

En het geschiedde ongeveer acht dagen na deze woorden, dat Hij Petrus en Johannes en Jakobus meenam en de berg opging om te BIDDEN En het geschiedde, terwijl Hij in het GEBED was, dat het aanzien van zijn gelaat anders werd, en zijn kleding werd stralend wit. (Lucas 9:28-29)

En het geschiedde, terwijl Hij ergens in GEBED was, dat een van zijn discipelen, toen Hij ophield tot Hem zeide: Here, leer ons bidden, zoals ook Johannes zijn discipelen geleerd heeft. (Lucas 11:1)

En Hij verliet de stad en ging, zoals Hij gewoon was, naar de Olijfberg. En ook zijn discipelen volgden Hem. En toen Hij aan die plaats gekomen was, zeide Hij tot hen: BIDT, dat gij niet in verzoeking komt. En Hij zonderde Zich van hen af, ongeveer een steenworp ver, knielde neder en BAD… (Lucas 22:39-41)

En toen zij aan de plaats gekomen waren, die Schedel genoemd wordt, kruisigden zij Hem daar en ook de misdadigers, de ene aan zijn rechterzijde en de andere aan zijn linkerzijde. En Jezus zeide:
VADER, VERGEEF HET HUN, WANT ZE WETEN NIET WAT ZE DOEN. (Lucas 23:33-34)

“Het gebedsleven is iets waar we ons helemaal alleen aan moeten toewijden. Het voert ons binnen in de gemeenschap met God en met mensen zoals geen ander middel dat kan”, vertelt zijn metgezellin als hij de teksten gelezen heeft. “Gebed is naar God gaan, naar de deur van de Vader gaan met het verzoek om brood voor de broeder die het zo hard nodig heeft. Wanneer u klopt en blijft kloppen zal de deur altijd opengaan. Altijd. In de gemeenschap met God ontvangt u gaven die u kunt uitdelen aan anderen. En wanneer u deelt van wat God u gegeven heeft, zult u gemeenschap ervaren met die anderen. Deze gemeenschap met anderen is mogelijk zelfs als men verlegen of onervaren is, want het gebedsleven bevrijdt de bidder van angst voor de mening van anderen en van angst voor eigen falen.”

“Maar is het voortdurende gevaar van die hoge rotspieken en die afgronden dan nodig om te leren bidden?”, vraagt de reiziger.

“Weet u, in het verleden riep u tot God telkens als u in nood zat. Hier leert u uw leven als een onophoudelijke crisis te zien. Dat zal u ertoe brengen de Heer dag en nacht aan te roepen. ‘Zou God Zijn uitverkorenen niet rechtvaardigen die dag en nacht tot Hem roepen?’ Hoe beter ons zicht is op wat er in de wereld gebeurt – hoe dicht de verschillende landen bij een’ onvoorstelbare chaos zijn – des te beter we zullen begrijpen dat de enige manier om het leven te kennen, ligt in het dicht bij God de Vader komen in het gebed en het dag en nacht tot Hem uitroepen. We bidden onophoudelijk omdat de crisis van het leven op aarde een dringende zaak is.”

“Maar waarom moet dat op zo’n moeizame manier? Het komt op mij over alsof deze klim door de bergen tot dusver het zwaarste deel van de reis is.”

“Dat komt omdat gebed onze belangrijkste taak is. Een geordend gedachteleven, concentratie, een actieve wil en onze beste krachten zijn ervoor nodig om te bidden voor de heiliging van Gods naam, voor de komst van het Koninkrijk van God, voor werkers in de oogst of voor bepaalde noden van mensen. U bent nog maar heel oppervlakkig bezig geweest met de indrukwekkende dingen die als antwoord op uw gebeden zullen gaan gebeuren, maar u zult moeten volharden.”

“Maar dat is het nu precies! Volharden. Ik word er zo moe van.”

“Dat komt omdat uw gebeden betrokken raken bij de werkelijke strijd. Gebed is dat gebied waarin we het kwade overwinnen door het goede. In dit gebergte zult u leren te bidden voor uw vijanden. Een leven waarin het kwade door het goede overwonnen wordt, begint met het vragen om goede dingen in de levens van hen die ons kwaad gedaan hebben.”

Het nauwe pad leidt naar een uitkijkpunt waar de reiziger en zijn metgezel samen een maaltijd nuttigen. Na de maaltijd lopen ze samen naar de rand van de afgrond waar zij hem het pad aanwijst dat zich door de bergen heen naar beneden slingert. De bergen worden naar de horizon toe steeds kleiner en lijken in de verte op te houden.

“Ziet u, daar begint de oogst”, zegt de metgezel van de reiziger, terwijl ze wijst op het landschap voor hen. “Herinnert u zich de woorden die Jezus gesproken heeft nog?

Zegt gij niet: Nog vier maanden, dan komt de oogst? Zie, Ik zeg u, slaat uw ogen op en beschouwt de velden, dat zij wit zijn om te oogsten. Reeds ontvangt de maaier loon en verzamelt hij vrucht ten eeuwigen leven, opdat de zaaier zich tegelijk met de maaier verblijde. Want hier is de spreuk waarachtig: De een zaait, de ander maait. Ik heb u uitgezonden om datgene te maaien, wat u geen arbeid heeft gekost; anderen hebben gearbeid en gij hebt de vrucht van hun arbeid geplukt. (Johannes 4:35-38)

De reiziger staart in de verte terwijl zijn metgezel verder gaat met haar uitleg: “Weet u nog dat er in Christenstad een prachtige brede straat is die de Zendingsboulevard heet. Aan deze boulevard liggen ruime goed onderhouden gebouwen met fonteinen en prachtige tuinen. In deze gebouwen huizen al de zendingsgenootschappen die de christelijke wereld kent. Er zijn hoofdkantoren voor organisaties die zich bezighouden met het uitgeven van evangelisatiemateriaal, drukkerijen voor de prachtige bladen van deze zendingsgenootschappen en kleinere kantoren waar de gebedsbrieven voor de minder bekende werkers worden gedrukt en verspreid. Er zijn studio’s waar materiaal geproduceerd wordt, waaronder videobanden, dat wereldwijd verspreid wordt om mensen op te Toepen de zending in te gaan. Er zijn organisaties die cursussen geven voor zendelingen die op verlof zijn en er is een geautomatiseerd adressenbestand voor zendelingen die hun financiële basis moeten verbreden. Er zijn centra waar zendelingen worden geworven, appartementen waar zendelingen die met pensioen zijn, kunnen verblijven en er is zelfs een platenmaatschappij. Maar onlangs is er op de Zendingsboulevard naar aanleiding van een zeer verontrustend bericht paniek ontstaan. Er is bekend geworden dat grote aantallen zendelingen, ethisch gezien, de mist zijn ingegaan. In plaats van dat ze naar een van tevoren goedgekeurd gedeelte van de wereld zijn toegegaan, zijn deze zendelingen zomaar de woestijn ingetrokken naar de Stad van God.”

“Maar wat voor zendingsgebied is deze woestijn dan?”, vraagt de reiziger. “Welke ziel kun je nu redden in de woestijn van vergeving dan alleen je eigen ziel? Wanneer je in de woestijn van aanbidding aankomt dan merk je toch dat iedereen daar al leeft in de heerlijkheid van God. En in de woestijn van gebed is er die geweldige gemeenschap met de andere reizigers en leer je voorbede te doen. Nee, in de woestijn zijn geen verloren zielen.”

De oogst
Ik zie in mijn droom dat de reiziger, wanneer hij de rand van de woestijn van gebed bereikt heeft, zijn blik op zijn bestemming werpt. In de verte ligt de Stad van God, stralend in heilige luister. Zichtbaar overweldigd door emoties versnelt hij zijn pas. Plotseling ruikt hij een intense stank. Het ruikt naar rook en rottende lichamen en dan ziet hij overal lichamen liggen. Zij die nog leven roepen uitgeput om hulp.

Een vrouw die duidelijk pijn lijdt, smeekt de reiziger: “Alstublieft, doe iets voor mij. Ik kan deze pijn niet langer verdragen! “

“Ik kan niets voor u doen”, zegt hij haar. “Wat wilt u dat ik voor u doe?”

“Een beetje water is alles wat ik nodig heb. Breng me alstublieft wat water!”

“Maar waar vind ik dan water?”

“Hoe lang denkt u het hier uit te kunnen houden”, antwoordt zij, “tenzij u water voor uzelf vindt? Zoek alstublieft naar water en breng me wat.”

Terwijl de reiziger verontrust de woestijn afspeurt, keert zijn geheimzinnige metgezel weer bij hem terug en begeleidt hem naar een bron waar duizenden lege veldflessen liggen.

“Drink eerst zelf wat”, zegt zij, “en vul dan een veldfles voor de vrouw.”

Nadat hij van het water gedronken heeft, voelt de reiziger zich onmiddellijk gesterkt en vervolgens brengt hij water naar de vrouw. Tegen de tijd dat ze alles opgedronken heeft, is haar gezondheid volledig hersteld. Onmiddellijk pakt ze de veldfles, rent naar de bron en begint water naar de omliggende mensen te brengen. Er liggen mannen die diepe wonden hebben, kinderen die nauwelijks meer kunnen ademhalen en oudere mensen afgeleefde gezichten en smerig verband om hun wonden. Sommige slachtoffers roepen het uit van de pijn en anderen zitten in stilte te huilen. Sommige mensen komen na het drinken van een veldfles water alweer geheel tot leven, anderen hebben veel meer water nodig. Wanneer slachtoffers genezen, nemen ze direct deel aan de arbeid en helpen ze anderen om op te staan. Terwijl ze water uit de bron aan het rondbrengen zijn, deelt de reiziger een tekst uit het Evangelie van Johannes met een andere man:

Intussen vroegen zijn discipelen Hem, zeggende: Rabbi, eet. Hij zeide echter tot hen: Ik heb een spijs te eten, waarvan gij niet weet. De discipelen dan zeiden tot elkander: Iemand heeft Hem toch niet te eten gebracht? Jezus zeide tot hen: Mijn spijze is de wil te doen desgenen, die Mij gezonden heeft, en zijn werk te volbrengen. (Johannes 4:31-34)


“Ik vermoed dat we op dit moment aan het leren zijn wat deze woorden betekenen”, voegt de reiziger eraan toe.

Hij brengt vele dagen door met het werk van de opwekking. Wanneer hij op een avond bij de bron zit uit te rusten, keert zijn metgezel bij hem terug en neemt naast hem plaats.

“Ik neem aan dat we niet verder zullen trekken naar de Stad van God voordat het werk hier volbracht is?”, vraagt de reiziger haar.

“Je hebt gelijk”, antwoordt ze.

“Maar zullen ze in de Stad van God op ons wachten?”

“Wees maar niet bang. Ga maar door met het opwekken van al deze mensen, totdat ze allemaal weer op hun voeten kunnen staan. Dan zullen de poorten van de Stad van God opengaan en de inwoners zullen naar buiten komen en u naar binnen voeren. Houd dit in gedachten:

Zegt gij niet: Nog vier maanden, dan komt de oogst? Zie, Ik zeg u, slaat uw ogen op en beschouwt de velden, dat zij wit zijn om te oogsten. Reeds ontvangt de maaier loon en verzamelt hij vrucht ten eeuwigen leven, opdat de zaaier zich tegelijk met de maaier verblijde. Want hier is de spreuk waarachtig: De een zaait, de ander maait. Ik heb u uitgezonden om datgene te maaien, wat u geen arbeid heeft gekost; anderen hebben gearbeid en gij hebt de vrucht van hun arbeid geplukt. (Johannes 4:35-38)

“Maar de nood is zo groot dat het me begint te overweldigen. De vreugde die ik beleef aan het herstel dat ik voor mijn ogen zie plaatsvinden, komt hierdoor zo onder druk te. Komt er dan geen einde aan?”

“Broeder”, antwoordt zijn metgezellin, “zoals u uzelf hebt moeten verliezen in de vergeving van God, in de aanbidding en in het gebed, zo moet u uzelf nu ook verliezen in de oogst.”

“Maar zal ik dan de kracht hebben om onder deze omstandigheden te kunnen blijven werken?”

“Heeft Jezus dat dan niet gedaan?”

En het geschiedde toen Hij in het huis aanlag, zie, vele tollenaars en zondaars kwamen en lagen mede aan met Jezus en zijn discipelen. En toen de Farizeeën dit zagen, zeiden zij tot zijn discipelen:
Waarom eet uw meester met de tollenaars en zondaars? Hij hoorde het en zeide: Zij, die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig, maar zij, die ziek zijn. Gaat heen en leert, wat het betekent:
.. Barmhartigheid wil Ik en geen offerande; want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars. ” (Matteüs 9: 10-13)

“Dat moet voor Jezus toch ook erg ontmoedigend geweest zijn.”

Jezus weende vanwege de harde harten van de religieuze leiders uit Jeruzalem. Het is duidelijk dat Hij het meest bemoedigd werd door de zondaars die zich bekeerden. Hij was nooit te moe voor de mensen die zich wilden bekeren. U kunt uzelf vol vertrouwen aan het werk van de oogst toewijden en er zal geen gevaar voor overweldiging hierdoor zijn, mits u uw blik op de Stad gericht houdt en u het werk met uw gehele hart doet. De Geest van de Heer zal u ondersteunen als u er steeds weer voor kiest om aandachtig naar deze mensen te luisteren, net zoals Jezus luisterde naar de vrouw bij de put”, naar de melaatsen, naar de lamme, naar de blinde en naar de vader van de maanzieke jongen. Maak er geen haastwerk van. Neem de tijd om te luisteren. Zie toe dat u erachter komt waar de pijn bij de mensen zit en wat ze nodig hebben. Wanneer u met een veldfles rondgaat, vertel de mensen dan ook over Jezus. Het water in de veldfles en de boodschap zijn identiek. Deze stervende mensen zijn dorstig naar Jezus, niet naar theorieën over Jezus, maar naar Jezus zelf. De.boodschap over Jezus heeft de werking van een verfrissende dronk die hen weer. tot leven zal brengen. Denk aan het vers: ‘Geneest zieken, wekt doden ‘op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet.’ (Matteüs 10:8). Wees niet tevreden alvorens de barmhartigheid van God hen weer op hun voeten heeft gezet.”

“Alvorens de barmhartigheid van God al die mensen weer op hun voeten heeft gezet?”

“Ja, denk aan deze tekst uit het boek Openbaring:

En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. ” (Openbaring 21:2-4)

“Wanneer u dit werk doet en ontdekt dat u in feite in staat bent deze stervende mensen weer op hun voeten te helpen door hen van het levende water uit de goddelijke Bron Jezus te geven, dan zal dat u een geweldige vreugde schenken. De ervaringen in de woestijnen van vergeving, van aanbidding van God en van gebed, hebben aan u het vermogen gegeven om in de naam van Jezus de zieken te genezen.”

“Wie in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en groter nog dan deze, want Ik ga tot de Vader’ (Johannes 14: 12).

De uitdaging die voor ons ligt, ligt juist in de volharding.

Het visioen
Wanneer ik in mijn droom de reiziger weer zie is hij aan het klagen. “Hoe lang gaat dit nog duren? Ik had gedacht dat het werk nu wel voorbij zou zijn en dat we verder zouden trekken. Het spijt me maar ik ben zo moe. Ik ga daar in de schaduw zitten om een paar dagen uit te rusten.”

Later komt een man voorbij en vindt de reiziger liggend op de grond. Hij is bijna dood. De man rent naar de bron en vult daar twee veldflessen, spurt dan terug en giet het water in zijn keel.

“Drink, broeder, drink!”

“Bedankt! Heel erg bedankt! Ik was er bijna geweest”, zegt de reiziger tussen een paar slokken door. “Hoe heeft dit mij kunnen overkomen? Wat is er fout gegaan?”

Zijn geheimzinnige metgezellin verschijnt weer. “Broeder”, zegt ze, “U hebt uw kracht verloren omdat u uw visie bent kwijtgeraakt. De Stad van God die daarachter ligt is nog steeds uw bestemming. Daar hoort u thuis. Daar woont onze God. Neem, terwijl u aan het werk bent, dagelijks, ieder uur, de tijd om naar de Stad van God te kijken. Als u niet de moeite neemt om tijdens uw bezigheden naar de Stad van God te kijken, als u niet regelmatig stopt om naar haar muziek te luisteren, niet regelmatig de sfeer die de Stad uitstraalt, inademt, en niet regelmatig drinkt van de stroom die van onder haar poorten uitstroomt, dan zult u uitgeput raken. Denk eraan dat de kracht die u ondersteunt uit de Stad komt.”

Nu neemt de reiziger het werk in de oogst met een nieuw elan
ter hand. Maar tegen de avond is hij alweer heel erg vermoeid. Hij gaat naar de bron; daar ziet hij een vrouw aankomen die veel ouder is dan hij maar toch geen last van vermoeidheid schijnt te hebben.

“Wat is uw geheim?”, vraagt de reiziger. “U ziet er zo jeugdig en krachtig uit, terwijl ik bijna geen kracht meer over heb.”

“Ik heb de les van Daniël geleerd”, zegt zij. “Daniël moet een drukbezet man geweest zijn, maar temidden van zijn dagelijkse bezigheden bleef hij teruggaan naar zijn bovenkamer waar hij het raam opende dat op het westen lag. Daar richtte hij zijn blik op Jeruzalem, de stad die honderden kilometers ver weg lag en hij bad en dankte God. Ook toen hij het risico liep dat hij in de leeuwenkuil gegooid zou worden, weigerde Daniël om af te zien van zijn gebedstijden. Daniël hield zijn visie levend doordat hij de Stad van God tot het richtpunt van zijn gebeden maakte. En dat doe ik ook. Hoe groter de problemen zijn waar ik hier in de oogst mee te maken heb en hoe meer de tijd op me lijkt te drukken, des te meer richt ik mijn ogen op de Stad van God. Ik zorg ervoor dat ik naar boven blijf kijken. Iedere keer dat ik van het brood eet en van de wijn drink, doe ik dat zowel ter herinnering aan, als uitkijkend naar de Stad van God. Dit is het voedsel van de Stad, weet u. Het zorgt ervoor dat mijn ogen en mijn hart op de Stad gericht zijn.”

Wanneer de reiziger de oude vrouw verlaat, is hij bewust bezig om de visie voor ogen te houden. Met een lage stem zingt hij de woorden van het boek Openbaring:

En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan.” (Openbaring 21:2-4)

Als ik de reiziger vervolgens weer zie, is zijn geheimzinnige metgezellin weer bij hem teruggekeerd met een laatste aansporing: “BLIJF naar de Stad kijken en weet u wie daar op u wacht. Hij heeft u een plaats bereid en zal spoedig komen. In de tussentijd zal Hij steeds wanneer u naar de Stad opkijkt uw kracht vernieuwen. Want “zij varen op met vleugelen als arenden; zij lopen maar worden niet moede; zij wandelen maar worden niet mat.” (Jesaja 40:31).

Twee opwekkingen
Opeens werd ik van de plaats waar de reiziger was aangekomen, meegevoerd naar de top van een hoge berg. Daar trof ik een stenen tafel aan waarop deze woorden van Openbaring 19 waren gegrift:

En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard; en Hij, die daarop zat, wordt genoemd Getrouw en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerechtigheid. En zijn ogen waren een vuurvlam en op zijn hoofd waren vele kronen en Hij droeg een geschreven naam, die niemand weet dan Hijzelf. En Hij was bekleed met een kleed, dat in bloed geverfd was, en zijn naam is genoemd: het Woord Gods. En de heerscharen, die in de hemel zijn, volgden Hem op witte paarden, gehuld in wit en smetteloos fijn linnen. En uit zijn mond komt een scherp zwaard, om daarmede de heidenen te slaan. En Hijzelf zal hen hoeden met een ijzeren staf en Hijzelf treedt de persbak van de wijn der gramschap van de toorn Gods, des Almachtigen. En Hij heeft op zijn kleed en op zijn dij geschreven de naam: Koning der koningen en Here der heren. (Openbaring 19:11-16)

Toen ik van de tafel opkeek, zag ik vanaf de bergtop dat er tegelijkertijd twee opwekkingen waren begonnen. Christenstad beleefde een opwekking waardoor er in korte tijd een geweldige groei plaatsvond. Binnen een korte tijd vertienvoudigde de bevolking zich. Overal werd er gebouwd. De omringende heuvels werden bedekt met nieuwe huizen. Maar het meest indrukwekkende aspect van deze groei werd zichtbaar door imposante nieuwe kerkgebouwen die ver boven het platteland uittorenden. Een kathedraal die zijn voltooiing naderde, had een toren met wel zeventig verdiepingen waarin de krachtigste radiozender ter wereld was geplaatst. Een ander kerkgebouw kreeg de vorm van een reusachtige glaskoepel. Binnen in die koepel was een automatisch verplaatsbaar podium en een verplaatsbare geluidsinstallatie te zien. Het meest opzienbarende gebouw was een kerk in de vorm van een kruis, waarin vijftien liften waren die de mensen naar de samenkomstzaal brachten, die zich in de zuidelijke arm van het kruis bevond, terwijl in de noordelijke arm een christelijk restaurant was. Er waren zondagsschoolruimten voor alle leeftijdsgroepen. De denominatie die de eigenaar van deze kerk was, had ook een schitterend conferentiecentrum gebouwd in de bossen, met huisjes in de stijl van Zwitserse chalets.

De mensen in Christenstad voelden dat deze groei een teken van de laatste dagen van de wereld was. Boeken over de eindtijd stonden op de tweede plaats van de lijsten van best verkochte christelijke boeken, net onder de boeken over het christelijke huwelijksleven. Van over de hele wereld kwamen er journalisten naar Christenstad om artikelen over de geweldige groei te schrijven. De inwoners van Christenstad beweerden dat zij, wanneer het eind van de wereld zou komen, voordat er een grote chaos zou uitbreken, opgenomen zouden worden naar de Stad van God.

Tegelijkertijd zag ik dat aan de andere kant van de woestijn, ver van Christenstad vandaan, een hele andere opwekking plaatsvond. Mannen en vrouwen die op sterven lagen, werden op hun voeten gezet, net zoals in het visioen van Ezechiël met de dorre beenderen gebeurde. Ze werden bevrijd van hun ziekten en van hun zonden en raakten uit hun geestelijke gevangenissen door van het levende water dat uit de heilige bron stroomt te drinken. Ieder die van het leven gevende water geproefd had, deelde dat met anderen die op hun beurt weer genezing ontvingen. Zoals een vuur zich verspreid zo verspreidden de genezingen zich en de groep mensen die weer op hun benen gezet werd, werd steeds groter. Werkers die jarenlang zeer weinig resultaat gezien hadden, merkten nu dat een druppel van het water op een uitgedroogde tong voldoende was om een stervende tot leven te wekken. En iedere dag versnelde dit proces zich.

Tenslotte zag ik het laatste levenloze lichaam weer tot leven komen. Wat er eerst als een slagveld vol verslagen soldaten uitgezien had, was nu een machtig legerkamp geworden. Plotseling schudde de aarde onder mijn voeten. De lucht verduisterde en uit het oosten begonnen er oorlogsgeluiden hoorbaar te worden.

Toen zag ik dat Christenstad door een leger ingenomen werd en tenslotte vernietigd werd. De imposante kathedralen, het grootste kruis ter wereld en het conferentiecentrum werden met oorverdovende explosies aan flarden geschoten. De”dode lichamen van de inwoners, die gedacht hadden dat zij aan deze vernietiging zouden ontsnappen, vulden de straten. Het leger trok vervolgens de woestijn in naar de plaats waar de tweede opwekking had plaatsgevonden. Al gauw trok dit schijnbaar onoverwinnelijke leger door de woestijn van vergeving, de woestijn van aanbidding en de woestijn van gebed. Toen de Stad van Godin zicht gekomen was, raakte de lucht vervuld van een geschreeuw dat iets weg had van een gewond dier. Het leger ging recht op zijn doel af en het leek van plan om de Stad van God te bestormen.

Vlak voor de muren van de Stad stond het parate leger van opgewekte krijgers. Toen de vijand binnen bereik gekomen was, gingen plotseling de poorten van de Stad open. Een leger omgeven met licht marcheerde naar buiten. Zij was onder aanvoering van een Koning die zo’n heerlijkheid uitstraalde dat de vijanden hun ogen moesten bedekken. De opgewekte strijders voegden zich bij het leger van het licht en samen gingen ze de strijd met de vijand aan. Drieëneenhalve dag later was de oorlog voorbij. De vijand was vernietigd en de strijders trokken de Stad van God binnen waarvoor ze voor de grondlegging der wereld uitverkoren waren.

Wederom werd ik weggevoerd naar een andere tafel waar weer andere woorden uit het boek Openbaring op gegraveerd stonden:

En ik zag een engel staan op de zon en hij riep met luider stem en zeide tot alle vogels, die in het midden des hemels vlogen: Komt, verzamelt u tot de grote maaltijd Gods, om te eten het vlees van koningen en het vlees van oversten over duizend en het vlees van sterken en het vlees van paarden en van hen, die erop zitten, en het vlees van allen, vrijen en slaven, kleinen en groten. En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun legerscharen verzameld om de oorlog te voeren tegen Hem, die op het paard zat, en tegen zijn leger. En het beest werd gegrepen en met hem de valse profeet, die de tekenen voor zijn ogen gedaan had, waardoor hij hen verleidde, die het merkteken van het beest ontvangen hadden en die zijn beeld aanbaden; levend werden zij beiden geworpen in de poel des vuurs, die van zwavel brandt. En de overigen werden gedood met het zwaard, dat kwam uit de mond van Hem, die op het paard zat; en al de vogels werden verzadigd van hun vlees. En ik zag een engel neerdalen uit de hemel met de sleutel des afgronds en een grote keten in zijn hand; en hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en hij bond hem duizend jaren, en hij wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem, opdat hij de volkeren niet meer zou verleiden, voordat de duizendjaren voleindigd waren; daarna moest hij voor een korte tijd worden losgelaten. En ik zag tronen, en zij zetten zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven; en (ik zag) de zielen van hen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God, en die noch het beest noch zijn beeld hebben aanbeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden; en zij werden weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang. (Openbaring 19:17-20:4).

Zodra ik deze tekst gelezen had, eindigde mijn droom even abrupt als hij begonnen was. Er bleef een diep gevoel van ontzag bij me achter, een nieuw bewustzijn van bepaalde onderstromen in mijn eigen leven en een vernieuwd verlangen om God te leren kennen in geest en in waarheid.

Nooit eerder is het voor mij zo duidelijk geweest dat er twee opwekkingen op de aarde aan het groeien zijn. De ene opwekking wordt voortgebracht door de Geest van God en dode mensen zullen door deze opwekking door het bloed van het Lam van hun zonden verlost worden en opgewekt worden tot een leven als dat van zonen Gods; een leven waarin het karakter van God tot uitdrukking gebracht wordt en gekenmerkt wordt door Zijn barmhartigheid. De andere opwekking zal een opwekking zijn die voortkomt uit religieuze vleselijkheid. Deze opwekking zal zeer aantrekkelijk zijn en zal grote massa’s mensen aantrekken omdat er macht in deze wereld door verkregen zal kunnen worden. In deze opwekking zal namelijk alle vertroosting van een godsdienst geboden worden, maar zal het ego niet afgelegd hoeven te worden en kan men zijn eigen rechten behouden.

We zullen allemaal voor de keuze gesteld worden aan welke opwekking we deel willen hebben. Investeer ik mijn leven in een of andere onderneming die in Christenstad opgezet gaat worden, of ben ik bereid mijn leven te verliezen in het najagen van de barmhartige wil van God? Ga ik me concentreren op de opbouw van iets dat indruk zal maken op de burgers van Christenstad of zet ik mijn leven in om de arme, de lamme, de kreupele en de blinde naar de tafel van de Meester te leiden?

5 gedachten over “ONTSNAPPING UIT HET CHRISTENDOM”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *